Herauten

Een alternatieve vertelling over het Herautenplein in de Efteling

In een uithoek van de Brabantse Kempen ligt een oud vervallen landgoed. Het oorspronkelijke huis is verloren gegaan, maar de statige voortuin is nog goed bewaard gebleven. Daar moet ooit met zoveel liefde aan zijn gewerkt dat de tand des tijds er geen grip op heeft gekregen. Wel zijn de muren aan de randen met klimop bedekt geraakt en  de tuinpaadjes zien er wat versleten uit, maar de bloemperken zijn nog intact en er hangt nog altijd een serene rust uit vervlogen tijden. De poort, die vroeger naar het woonhuis moet hebben geleid, wordt bewaakt door zes reusachtige poppen. Het zijn herauten met trompetten in de aanslag. Ze staan voor twee muren die samen een hoek maken. Aan de voorkant ligt een gracht. In de hoek staat een torentje met een grote koperen bel. Het geheel doet me aan een reusachtig speeldoosje denken. Ik stond daar laatst wat te mijmeren over hoe het er vroeger moet zijn geweest. Wie zou er geleefd hebben, gelukkig zijn opgegroeid in dat aardse paradijs? Ik schrok wakker uit mijn gedachten toen er ineens muziek klonk, een kabbelend rustgevend geluid. Ik keek op naar de bel die nu op en neer ging. De poppen draaiden zich naar mij om, ze zetten de trompet aan de mond, trots voor zich uit, en begonnen er daadwerkelijk op te spelen. Het was alsof ze me welkom heetten, een eregalerij vormden. 


Een oude man op een bankje keek me glimlachend aan en nodigde me met een handgebaar uit om naast hem te gaan zitten. Hij vertelde me het volgende verhaal. 


Lang geleden leefde hier een rijke koopman met zijn vrouw en enig kind. Het zoontje was altijd buiten te vinden in de tuin, met een bal spelend, achter de vlinders aan'; op een bank zomaar wat te dagdromen of te lezen terwijl zijn moeder de bloemen verzorgde. Hij was net zestien jaar oud geworden toen er oorlog uitbrak. Alle jongemannen werden opgeroepen om het land te verdedigen. Ook de koopmanszoon kreeg een brief. Zijn moeder smeekte hem niet te gaan en zelf was hij ook erg bang. In het dorp gingen verhalen rond over soldaten die nooit meer terug zouden keren. Hij zei niets, keek zijn vader vragend aan. De koopman ging recht op staan, steunend op een stok want zijn been was gebrekkig. De schouders recht, maar zijn ogen werden wazig. Hij staarde in de verte. “Het land is in gevaar en heeft je nodig.” De vader schraapte zijn keel. “Het maakt me verdrietig en trots tegelijk. Ik kan je hier niet houden. Als iedereen dienst zou weigeren, zijn we vroeg of laat allen slaaf.” De jongen slaakte een zucht, maar huilde niet. Hij pakte zwijgend zijn spullen in. Zijn vlindernet en boeken liet hij thuis. “We zullen elke dag naar je terugkeer uitkijken,” vervolgde hij. “Wees voorzichtig jongen, wees voorzichtig...” Zijn moeder wist niets uit te brengen, stond als bevroren stil. De tijd verstreek. Er gingen maanden voorbij, de oorlog duurde voort. Maar de jongen kwam niet terug. Het laatste teken van leven dat hij gegeven had, was met de post gekomen. Een muziekdoosje, met fiere herauten die de trompet staken om iemand een hart onder de riem te steken. De vrouw des huizes werd stiller en stiller, maar ze bleef de tuin verzorgen, want als haar kind terug kwam moest het hier voor hem als een paradijs zijn. De koopman probeerde zich groot te houden, deed zijn werk, praatte vol trots over zijn zoon die het land diende... maar als hij terugkeerde van werk en hij in de tuin zijn vrouw alleen bezig zag, werd het ook hem teveel, liep hij gebogen verder. Hij besloot zijn vrouw te helpen om de vurige gewenste thuiskomst groots te vieren. “Laat ons het muziekdoosje dat hij je gestuurd heeft in het groot nabouwen. Met een klokkentoren die zal luiden als hij terugkomt en herauten die hem welkom heten!” En met even veel liefde als zijn vrouw in de tuin had gestoken, ging hij aan de slag met het reusachtig mechaniek.


De oude man op het bankje stopte met vertellen. Hij glimlachte en wees naar de herauten.

“De oorlog is allang voorbij, maar zij staan hier nog, trots overeind.” Hij stond op en liep naar de poort in de tuinmuur. 

“Maar hoe is het dan afgelopen, is de jongen nog teruggekomen?” riep ik hem na. Hij draaide zich om, glimlachte vaag, maar liep zonder iets te zeggen weer verder. Vlak voordat hij de tuinpoort door ging, keek hij nog eens aandachtig naar een vlinderstruik. Een van de takken was gebroken, die boog hij voorzichtig terug. Hij spalkte hem boven een andere tak. Er ging een schok door me heen. ‘Hoe oud bent u eigenlijk’ fluisterde ik hem nog na. Op het moment dat hij de poort door ging begon het klokkenspel opnieuw en de herauten begroetten hem met gloedvolle muziek.