Bots

Over een kleine onhandige botsauto die overal brokken maakt en zijn plek in de wereld probeert te vinden


Circusleven

 

Eindelijk was het dan zover. Ze had er jaren op gewacht. Vandaag zou Mevrouw Zirk voor de tweede keer moeder worden. De hele dag staarde ze uit het raam, de brief waarin de komst van haar zoontje aangekondigd werd stevig in haar handen geklemd. Waar bleef die goochelaar nu toch? En wat voor wonderlijk wezentje zou hij dit keer uit zijn hoge hoed tevoorschijn halen? Eerder had hij de circusfamilie een danseresje geschonken. Niet zomaar een danseres, een die dat ook op een koord kon doen. Het popje huppelde met twee maanden oud al op een touw dat twee meter boven de grond hing. In het prille begin nog met mevrouw Zirk aan haar zijde, werd ze al gauw ongemoeid gelaten. Ze was precies een jaar oud toen mevrouw Zirk het vangnet onder het touw durfde te verwijderen. Mevrouw Zirk liep trots als een pauw met het vangnet over haar schouder en gooide het pas weg nadat alle circusartiesten haar er mee hadden gezien. Haar Lisa, een jaar oud, al zonder vangnet op het touw. Vandaag zou ze een broertje krijgen. Wat zou hij het circus brengen? Ze hadden nu wel een naam hoog te houden.

 

“Daar is hij dan!” zei Lisa, die al springend op het koord over de andere wagens heen kon kijken. Ze klom snel naar beneden bij een paal en voegde zich bij haar moeder. De goochelaar reed zijn huifkar voor, maakte een buiging en toverde een bloemetje tevoorschijn. Buurvrouw Marloe, een clown, deed haar raampje open en loerde nieuwsgierig naar buiten. De degenslikker verderop haalde uit voorzorg zijn wapen uit zijn keel. Hij zou zich maar verslikken door plotselinge kreten van blijdschap. Vader Zirk, de sterkste man van het land met spieren als staalkabels, kwam nu ook de woonwagen uit. De goochelaar deed zijn hoed af, maakte bezwerende gebaren, en daar geschiedde het wonder. Hij haalde er een kleine botsauto uit. Mijnheer Zirk glimlachte onder zijn grote snor en kreeg grote ogen. Nog voordat mevrouw Zirk toe kon steken, drukte hij het al voorzichtig tegen zijn borst. Daarna tilde hij het boven zijn hoofd en keek het in de ogen.

“Een zoontje. En een botsauto nog wel. Wat een prachtig ding bent gij. Welkom jochie.” Hij danste in het rond van vreugde en gaf hem daarna aan mevrouw Zirk. Ze omarmde het wezentje dat dankbaar snorde, maar haar gezicht stond zorgelijk. “Een botsauto in ons circus… zou dat geen problemen geven?”

Lisa aaide het over zijn rug. “Niet iedereen hoeft hier kunstjes te vertonen, mam. Hij is vast goed in andere dingen.”

“Ach,” verzuchtte Mevrouw Zirk. “Jij kan er ook niets aan doen, hè jongen, dat je zo geboren bent. Ik zal niet minder van je houden. We zullen je wel leren hoe je je gedragen moet, zodat je zo min mogelijk schade rijdt.”

“En anders zullen we met de brokken leren leven,” zei vader Zirk nonchalant.

De degenslikker knikte en gaf hem een schouderklop. “Laat hem gewoon zijn rondjes rijden, ik kan ook in de grote tent gaan oefenen.”

Marloe was inmiddels ook uit haar woonwagen gekomen, samen met haar man, de olifantendompteur. “Wat een koddig dingetje. Gefeliciteerd lieverds! Hij zal vast goede vrienden worden met ons Olga.”

De jonge botsauto begreep er maar weinig van. Hij keek de wereld wat verdwaasd aan met zijn grote koplampen en een brede lach van oor tot oor. Hij spinde als een katje.

“Hoor dat motortje eens zoemen,” zei mijnheer Zirk.

“Hij mag in zijn bedje verder zoemen,” zei mevrouw Zirk met een lach. “Wil je een flesje olie voor hem maken?”

 

Op een grotere afstand wisselden Joachim, de menselijke kanonskogel, en Bella, de mooiste vrouw van de wereld, donkere blikken uit.

“Daar komen ongelukken van,” zei Belle zachtjes.

De waarzegster die achter hen stond knikte bevestigend.

“Dit moet een vergissing zijn,” mompelde Joachim met een strak gelaat. Maarja, zijn gelaat stond eigenlijk altijd strak. “Dat koekoeksjong hoort hier niet thuis.”

 


Scherven brengen niet altijd geluk


In zijn eerste jaar maakte Bots nog geen brokken. Hij stootte overal tegen aan maar was nog te klein om dingen kapot te maken. Mevrouw Zirk ging elke dag met hem uit rijden. Dan snorde hij tevreden achter haar aan en gaf ieder die het wilde een kopstootje. De mensen in het circus aaiden hem over zijn deurtjes.

 

In zijn tweede jaar was hij al een hele auto geworden. Hij worstelde met Mijnheer Zirk, schouder tegen schouder, die steeds meer zijn best moest doen om geen terrein prijs te geven. “Wat is die jongen al sterk,” zei hij dan trots. Bots snorde nog vrolijk in het rond, maar er kwamen wel vaker ongelukjes van.

“Ach het geeft niet,” zei Marloe de clown, als er voor haar wagen weer eens een bloemenvaas omver gestoten werd. “Scherven brengen geluk.”

De degenslikker bleef ook vriendelijk toen Bots zijn wapenrek per ongeluk omvergereden had. “Dat buigt je vader wel weer recht.”

Vader en moeder Zirk waren nu elke dag bezig om de rommel op te ruimen. Lisa, die als popje klein gebleven was, paste al in de auto en reed vaak mee met Bots om hem bij te sturen.

“Voorzichtig Bots, nu moet je afremmen. Kijk uit, daar rechts wil iemand oversteken. Zet je richting wijzer maar aan. Waar zit die eigenlijk. Oh wacht, die heb je niet, nouja dan steek ik mijn hand wel uit. ”

“Ja zus, dank lieve zus, je bent erg goed voor mij,” zei Bots en zijn motor snorde van geluk want hij hield van familie en vrienden om zich heen. Maar zodra Lisa uitgestapt was schakelde hij naar zijn vijfde versnelling. De opgekropte energie moest eruit. Hij danste in het rond. En daar gingen de voorwerpen neer. Niet eens expres. Het gebeurde hem gewoon. Op tijd remmen of terugschakelen ging op de een of andere manier niet vanzelf.

 

Het spijkerbed van mijnheer de fakir kwam onder de auto van Joachim terecht. Boos dat Joach was. Maarja hij was eigenlijk altijd wel ergens boos over. Bots probeerde hem zoveel mogelijk te mijden. De kille blikken van die man maakte hem bang.

Vader Zirk sprak Joachim vermanend toe. “Wat zeur je nou over die band, ik heb dat toch zo gefikst?” Hij ging onder de auto liggen. Tilde die met een hand op. Liet de achterkant van de auto op zijn voeten balanceren. En ondertussen repareerde hij het wiel met zijn andere hand. Zo was er meteen een nieuwe circusact geboren, vond hij.

 

Het vlooien circus viel van een tafel, pardoes in de wasmand van Belle, de mooiste vrouw van de wereld. Door de jeuk en de uitslag kon ze wekenlang niet optreden. Ach dat is wel een keer goed voor haar, vond Anna Zirk, wat minder aandacht krijgen.

 

De staart van de circus leeuw kwam onder een van de wielen en ook al was hij van pluche, schreeuwen kon hij toch. Hij sprong van schrik tegen de circus directrice aan die met haar gezicht natuurlijk precies in een taart moest vallen. “Je ziet er uit om op te eten,” probeerde Marloe nog, maar de directrice kon er niet om lachen.

 

Bots stootte de trampoline per ongeluk omver, waar de trapeze kunstenares op landden moest. Jan Zirk was net op tijd om haar te vangen. Marja kreeg blosjes op haar wangen en dacht, dat moeten we vaker doen, maar Anna Zirk keek afkeurend toe. Geen nieuwe circusact dit keer.

 

Veel werd vergeven, velen bleven vriendelijk, maar het roekeloze gedrag van Bots werd erger en erger. Er werd steeds meer over hem gepraat en de mensen die het afkeurden, onder leiding van kwaadspreker Joachim, maarja die had eigenlijk nooit iets aardigs te zeggen over wie dan ook, namen toe in getal.

 

“O die jongen toch,” verzuchtte Belle op een dag tegen Art de degenslikker. “Wat hij deze week weer allemaal aangericht heeft?” Art keek haar aan, want het was erg lastig om je blik van dat mooie gezicht af te wenden, maar zijn voeten wezen in een andere richting. Naar zijn vriend Jan Zirk. “Ach het zal allemaal wel meevallen,” mompelde hij, maar zijn ogen waren groot van bezorgdheid en hij lachte bij voorbaat al vergeeflijk.

“Nee het valt niet mee, en het valt de laatste tijd vrijwel nooit mee,” zei Belle streng.

“Gisteren is hij tegen de struisvogelren aan geknald. Hij heeft de deur open gebotst. Ze zijn de hele middag bezig geweest om alle beestjes weer te vangen. Is dat langs je heen gegaan? Een heeft er in het gezicht van Marja gepikt. Die heeft nu een blauw oog en kan voorlopig niet meer optreden.”

“Gelukkig was het de olifant niet,” zei Art met een lachje.

“Nee, die heeft hij eergisteren al laten ontsnappen. Heb je dat ook al niet meegekregen? Ze is nog altijd zoek. Knap voor een olifant, maar het komt een keer uit en dan slaan we een mooi figuur in het dorp.”

“Drie dagen geleden heeft hij heeft mijn kristallen bol zoek gemaakt,” zei de waarzegster. “Hij botste tegen me aan toen ik aan tafel zat. Ik liet mijn bol vallen en natuurlijk moest die juist de heuvel afrollen.”

“Had je dat niet aan kunnen zien komen?” Vroeg Art met een geforceerde glimlach.

“Ja lach er maar om, ik kan toch niet alles in de gaten houden? Als ik mijn bol nog had, zou ik Joachim vandaag nog gewaarschuwd kunnen hebben.”

“Gewaarschuwd waarvoor?” zei Belle met grote ogen. “Wat is er met mijn kogeltje gebeurd?”

“Oh had je dat nog niet meegekregen?” zei Marloe de clown met een lach. “Het gebeurde vanochtend. Joachim zat in zijn kanon verstopt. Gericht op een vangnet verderop. Bots knalde ertegenaan en stootte het kanon bijna recht omhoog. Hard dat ie ging… Hij zal ondertussen de maan wel hebben bereikt.”

“Dat is niet om te lachen Marloe!” zei de waarzegster.

“Och, hij heeft een parachute bij zich. Hij zal wel weer een keer naar beneden komen. En ondertussen kan hij ons niet meer lastig vallen met zijn driftbuien, het kortlontje. Hij heeft nu tijd genoeg om af te koelen. We mogen Bots wel dankbaar zijn.”

“Ondertussen is je man wel zijn olifant kwijt,” zei de waarzegster met haar handen ferm in de zij.

“Ja dat is wel verdrietig,” zei Art.

“Dat wel?” antwoordde Belle met een boos gezicht.

 

Bots was toevallig achter het gezelschap langsgereden. Hij bleef even hangen, draaide zich om en ging toen terug naar huis, de koplampen neergeslagen. Die dag ging hij niet meer uitrijden. De volgende dag bleef hij ook maar wat hangen bij de woonwagen.

“Wat is er toch broertje?” vroeg Lisa bezorgd. “Het is niets voor jou om zo stil te zijn.”

“Ik wil geen brokken meer maken,” zei Bots. “Ik maak de mensen maar boos.”

“Je maakt een hoop mensen gelukkig Bots. Ons. Marloe. De degenslikker. Wij zien je graag rijden. Komaan, laten we weer eens samengaan, ik zal je wel sturen.”

“Nee dank lieve zus, ik hou me liever wat verborgen vandaag. Morgen misschien, goed? Laat me maar even.” Hij reed achteruit en verschool zich onder de woonwagen.

 

In de huiskamer, precies boven Bots, zat Anna met haar handen in het haar.

“Het wordt van kwaad tot erger Jan. Ons arme ding, hij kan er niets aan doen, ik weet het, maar hij maakt hier alles stuk. Er wordt steeds meer over gepraat.”

“Door wie dan?” vroeg Jan met een felle blik uit het raam. “Belle mag dan knap zijn, goedaardig is zij niet. Haar man is een vervelende zuurpruim. En die waarzegster is een bedriegster.”

“Er gaat steeds meer stuk, Jan.”

“Dat repareren we toch gewoon?”

“Hij zal groter worden en nog meer schade rijden. Wat moeten we toch met hem? Aan de ketting leggen of hem in een kooi houden zoals de tijgers zal toch niet gaan.”

 

De rest van het gesprek was aan Bots voorbijgegaan. Hij had genoeg gehoord. Hij was stilletjes vertrokken. Tussen de opbergloodsen achter het woonwagenkamp. Via een gat in het hek de wijde wereld in.

 


Drakenland

 

De wegen achter het circusterrein waren lekker breed. Hier kon je niet zo snel ergens tegen aanknallen. Maar wat reden de botsauto’s hier hard en wat waren ze groot. Daar was hij niet tegen opgewassen. Hij dook de vluchtstrook op en nam de eerste de beste afslag. Bots kwam op een rustigere landweg uit. Grote goden wat was dat voor ding, dat groene gevaarte voor hem, met die enorme wielen. Het trok een kar met strobalen. Een draak. Een vegetarische gelukkig. Erachteraan kwam nog een draak, op rupsbanden dit keer. En deze had een grote bek met stalen tanden. Deze zag er heel wat minder vriendelijk uit… Bots reed snel een zandpad op, maar zijn wielen trokken hem diep de modder in. Hij zat muurvast. Bots trilde van angst. Het brullend geluid van de draak nam af. Bots floot van opluchting. Het beest had hem niet opgemerkt.

De nacht begon te vallen en Bots was nog steeds niet losgekomen. Hij hoorde gekras en gehuil ergens in het bos. Nog meer monsters? Zijn hart bonkte, alle alarmlichtjes stonden op rood. Met een geweldige krachtinspanning wist hij zich eindelijk lost te rukken. Hij reed achteruit, de weg op en daarna zo snel mogelijk vooruit om drakenland te verlaten.

 Zijn energie meter begon te zakken. Bots kon niet zo snel meer rijden, maar hij was nog steeds in drakenland. Even later viel hij stil. Zijn koplampen deden het ook al niet meer. Achter zich hoorde hij een hard razend geluid, alsof stalen klauwen zich schrap zetten tegen de stenen voor een fatale sprong. Het monster met de grote tanden was terug. Bots slaakte een zucht, sloeg zijn koplampen naar beneden en wachtte zijn noodlot af.

De graafmachine kwam tot stilstand. De boer stapte uit de cabine om te kijken wat er aan de hand was. Hij wreef over zijn slaap en bleef even als bevroren staan. Hij floot tussen zijn tanden en ging tenslotte terug de machine in om Bots voorzichtig op te pakken met de graafarm.

 

“Kijk nou eens wat ik heb, Marie. Leuk voor de kinderen,” zei hij toen hij thuis was gekomen. Marie stond in de deuropening te wachten.

“Ocharme, zijn batterij is leeg. Hij moet snel opgeladen worden. Het is nog maar een kleintje zie ik.”

“Warre en Joanna passen er wel in toch zeker?”

“Misschien. Maar help me nu even met die jongen. Hij mag binnen slapen vannacht. In de woonkamer voor het vuur.”

“Een botsauto in de woonkamer? Houden ze daar wel van?” Marie keek hem boos aan. Ferd haalde zijn schouders op en samen brachten ze Bots naar binnen. Marie legde hem aan het stopcontact en gaf hem een flesje motorolie. Even later begon Bots te spinnen van geluk. Plots sloeg Bots zijn koplampen op van schrik. Er waren hier zoveel spullen die hij om kon stoten. Hij reed zo voorzicht als hij kon naar een hoekje in de kamer en verroerde zich de hele nacht niet meer. In de ochtend durfde hij ook al niet van zijn plaats te komen.

“Ik zei toch al dat het huis niets voor hem was,” zei Ferd de volgende dag. “Kom jongen, lekker naar buiten met jou, daar mag je rondrazen. We maken in de schuur wel een nestje voor je, waar je in en uit kan rijden.”

 

Tussen het huis en de schuur was het erf verhard. Bots keek zijn ogen uit. Er waren hier geen voorwerpen die hij stuk kon rijden. Dat kon ook niet want er reden op en af grote draken in en uit de schuur die alles op hun weg verwoesten zouden. Hij dacht dat zijn laatste uur gelagen had toen hij zich in de bek van het rupsmonster had bevonden, maar die had hem voorzichtig afgeleverd bij de drakenboerderij. Alle draken luisterden naar Ferd. Ze waren zo slecht nog niet, die draken, en ze hielden van dezelfde dingen als hij. Olie, elektra en met veel kabaal rondrijden.

 

Het was een gelukkige tijd voor Bots. Hij werd goed verzorgd en kon naar hartenlust rondrijden en spelen met Joanna en Warre. De boer had nieuwe wielen voor hem gemaakt waarmee hij offroad kon gaan. Met de kinderen reed hij de velden in om de boer met de draken aan het werk te zien. Wat een fantastische beesten waren het toch, helemaal in hun element in de ruige natuur. En in plaats van dingen kapot te maken, bewerkten ze het land zodat het vruchtbaar werd. Voor zijn verjaardag, de datum stond op een plaatje in zijn deur, kreeg hij van Ferd een kleine aanhanger met een kraan en een schep. Zo kon hij meehelpen op het land en wat was hij gelukkig om een steentje bij te kunnen dragen. Zijn motor spinde dan als een jonge leeuw. Hij wist van alles te vinden voor de boer: romeinse munten, middeleeuwse zwaarden, kabouterpotten met goud – weliswaar klein maar toch – en op een hele gelukkige dag vond hij zowaar de kristallen bol van de waarzegster terug. Het licht erin flakkerde nog wat. Het ding was flink door elkaar geschud. Van de toekomst was niet veel meer te zeggen, dacht hij, maar het was een leuke voetbal geworden. Flitsbal noemden Joanna en Warre het. Als de bol ergens tegen aan knalde gaf hij licht in alle kleuren van de regenboog. En iets van de toekomst voorspellen kon het nog steeds want als het een goal ging worden, kleurde de bol van tevoren goud.

 

Op een slechte dag echter reed Bots per ongeluk tegen het been van Ferd aan, die een kreet van pijn uitsloeg en hinkend verder liep. Bots kreeg grote ogen van paniek. Het was ook hier niet veilig. Hij moest verder, om te voorkomen dat hij nog meer brokken maken zou. En nog voordat Ferd hem zeggen kon dat het niets was, dat het zijn eigen schuld was - hij had zelf niet goed op gelet - was Bots er al vandoor gestoomd, de oprijlaan uit, de grote weg op, de wijde wereld in. Vaarwel vriendelijke draken en hartelijke boerenfamilie. Ik zal jullie niet meer tot last zijn, verzuchtte hij.

 

Ze hadden elkaar net gemist. De familie Zirk, de waarzegster, de olifantendompteur en Belle waren naar de boerderij gegaan. Ze hadden gehoord over die bijzondere botsauto van een zekere Ferdinand en Marie. Een botsauto die hen bij het werk op land hielp en de meest fantastische schatten vond. Marie deed de deur open. Ze was de enige in huis.

“Ik moet jullie teleurstellen helaas,” zei ze met een zucht terwijl ze naar de velden in de verte staarde.

“Ferd en de kinderen zoeken Bots al twee dagen, maar hij is nergens te vinden. Op de vlucht geslagen vrees ik, nadat hij per ongeluk tegen Ferd was aangereden.”

Anna en Lisa barsten in tranen uit. Jan moest er even bij gaan zitten, maar veerde al snel weer op. “Hij redt het wel, onze jongen, die heeft verborgen krachten. We vinden hem heus wel. Zo niet vandaag dan morgen. Of overmorgen...”

“Mijn bol, m’n kristallen bol!” zei de waarzegster wijzend naar een hoekje in de tuin. Ze vloog erop af en drukte de bol tegen haar borst. Daarna hielde ze hem omhoog. Haar lach verdween echter al snel, de mondhoeken gingen naar beneden. “Wat is dat nu. Hij flikkert zo vreemd. Ik kan de toekomst niet scherp meer zien, slechts flarden ervan.”

“Des te beter,” zei Jan schouderophalend.

“Nu Bots nog en de olifant,” zei Lisa.

“En mijn kogeltje,” zei Belle,

“O die, ja die ook nog,” zei Jan met een zucht.



Een dierentuin van pluche

 

Ergens moest toch een plaats te vinden zijn waar hij niemand tot last zou zijn? Bots reed uren door. Hij was gegroeid, had alweer een grotere batterij. Hij kon zich nu ook zelf opladen, door tegen een stopcontact aan te rijden. Dat deed hij stiekem bij huizen en schuren waar niemand te zien was. Tegen de avond kwam hij bij een omheinde plaats waar vreemde geluiden klonken. Sommige noten in de vreemde zang waren hem vertrouwd. Hij herkende het gebrul van tijgers, het getjirp van struisvogels en het geloei van olifanten. “Zoo” stond er op een bord. En daaronder “knuffeldieren van elke soort.” Een dierentuin van pluche. Ze liepen daar los over het terrein. De kooien waren open. Een olifant stak haar slurf door het hek en tilde Bots voorzichtig op. Ze krulde haar slurf terug over het hek en zette Bots op haar rug. Daarna ging ze zitten zodat Bots veilig van haar af kon glijden. Daar was Olga dus terecht gekomen. Bots schuurde voorzichtig langs haar zijde, zijn manier om iemand te aaien. Olga wees met haar slurf vooruit. Bots volgde haar naar het olifantenverblijf. Het was een wonderlijke plaats, een stuk grasland met reusachtige porseleinen kopjes als decorstukken en een enorme servieskast als binnen verblijf. Ze liet Bots heel trots een kleine olifant zien. Bots reed een rondje om moeder en kind en toeterde. Vader olifant kwam de porseleinen kast uit en trompetterde vrolijk mee. Bots sliep die nacht bij de olifanten, binnen op een schotel met een groot servet als deken. De volgende ochtend duwde Olga voorzichtig tegen hem aan om hem wakker te maken. Ze wees naar buiten. Ze zou straks de poort weer sluiten om zich tegen de mensen te beschermen. De tweevoeters bleven dan veilig achter de tralies. Voor Bots waren ze minder gevaarlijk, die kon buiten gewoon zijn rondjes blijven rijden.

 

“Een nieuwe attractie? Daar heeft niemand me iets over verteld,” zei de directeur tijdens zijn inspectieronde tegen een van de parkopzichters.

“Ik wist er ook niet van. Hij is zelf aan komen rijden. Hij kost ons weinig en laadt zichzelf op wanneer nodig. De kleintjes staan er voor in de rij.”

“Goed, heel goed, maar als we niet voorzichtig zijn komen er ongelukken, klachten en dus ongewenste berichten van. Reguleren en controleren moeten we het. Orde moet er zijn.” Hij keek tussendoor even op zijn horloge. “Zet hem maar op de oude rolschaatsbaan en timmer het af zodat hij daarbuiten nergens tegen aan botsen kan.”

De parkopzichter boog als een knipmes en raapte tegelijkertijd, ongezien, een prop papier op die hij snel achter zijn rug verborg.

 

Bots reed zijn rondjes voortaan achter de schermen. De kinderen gingen een voor een met hem mee. Precies drie minuten. Daarna ging er een bel en diende de volgende zich aan. Tegen de middag was hij helemaal afgemat. Het was zo dodelijk saai. Maar ‘s avonds, als de mensen zich in hun eigen kooitjes hadden teruggetrokken, kwamen de dieren buiten samen en tilde Olga Bots uit zijn racebaan. Dan kon hij vrij rondrijden en met iedereen spelen. Wel moest hij voorzichtig zijn want er waren ook kleinere dieren bij.

 

De avonden waren nog wel te doen, ook al moest hij zich in houden om niet al te hard te rijden, maar het werk overdag… Steeds dezelfde afgemeten rondjes. Dat was toch geen leven voor een botsauto? Na enkele weken was het hem wel duidelijk geworden. Hier lag zijn toekomst niet. Hij reed nog eens een rondje om Olga heen, botste heel lichtjes tegen haar aan en liet zich toen over de grote poort heen zetten.
Daarna snorde hij ervandoor, de donkere nacht in.

 

De familie Zirk was net te laat. Ze hadden gehoord van de nieuwe attractie in de dierentuin, maar Bots was de avond te voren vertrokken. Jan omklemde de balk boven de racebaan zo stevig dat deze brak. De parkopzichter stoof een meter of twee achteruit.

“Het spijt me heel erg mijnheer, ik wist niet dat hij bij u hoorde. En wat had ik hem dan graag aan u meegegeven, maar het lijkt erop dat hij er vandoor is gegaan.”

“Allicht! Dat was toch geen leven voor mijn zoon, daar opgesloten te zitten. Schoften.”

De parkopzichter deed nog een paar stappen achteruit.

“Maar mijnheer, er zouden toch ongelukken van komen als we hem los zouden laten?” Met zijn andere hand versplinterde Jan een tweede balk. De parkopzichter vloog nog eens drie meter achteruit, botste tegen de directeur aan die op veilige afstand toekeek en die tuimelde pardoes de pinguïn vijver in. Jan kreeg een grijns op zijn gezicht. “Het staat u goed, uw nieuw verblijf, met uw zwarte en witte jasje, meester pinguïn.” Hij liet hem nog even spartelen in het water. “Een ding moet ik jullie nageven, dat pinguïn verblijf ziet er niet slecht uit. Het is groot en die beestjes lijken zich er wel te vermaken, met al die ijsrotsen en waterpartijen. Een stuk beter dan de ren die jullie voor Bots bedacht hadden. Toch zou ik hem nooit op willen sluiten. Maar jullie hebben me wel op een idee gebracht.” Hij pakte de directeur bij zijn kraag en tilde hem over de rand uit het water. “Ik zal het circus bij ons thuis waar nodig van stootranden voorzien, dan kan hij ongestoord rondrazen straks, als hij weer thuis is. Want hij komt weer thuis op een dag. We zullen hem vinden.”

“En Olga?” zei de dompteur.

“En mijn kogeltje?” zei Belle

“Wie zijn dat?” vroeg de parkopzichter terwijl hij een deken om de directeur heen sloeg.

“Olga is onze circusolifant,” zei de dompteur.

De parkopzichter kleurde rood. De directeur keek ijzig voor zich uit, maar dat kon ook door de kou zijn.

“Op een dag twee attracties kwijt,” zei hij bibberend.

“Maar dat gaat zomaar niet,” zei de opzichter stotterend. “Olga heeft hier een zoontje gekregen en Harley is dolgelukkig met haar. Hij zou weer eenzaam worden. Kunnen we geen bezoekregeling treffen?”

De dompteur keek bedenkelijk.

“Heel juist gedacht,” zei de directeur. “Laat mij het maar regelen met de circusdirecteur, dat is iets voor bestuurders onderling. We kunnen er beiden van profiteren.”

“Nog niet voldoende afgekoeld?” zei Jan boos. “Moet ik je weer even terugzetten bij je pinguïn vrienden? We vragen Olga zelf wel wat ze ervan vindt.” De dompteur knikte dankbaar. Hij wilde haar graag terug, maar haar geluk ging hem nog meer aan het hart. Ze liepen naar het olifantenverblijf. Olga banjerde vrolijk tussen de reusachtige porseleinen kopjes door, achter haar zoontje Barrel aan. Toen ze de dompteur zag trompetterde ze vrolijk. Ze tilde hem over het hek heen en zette hem op haar rug.

“Als ze hier wil blijven kun je haar nog altijd in de dierentuin bezoeken,” zei Jan.

“En mijn kogeltje, waar is mijn kanonnier?” zei Belle.

“Oja. Die is er ook nog. Ergens. Die vinden we wel een keer,” zei Jan. “Als hij ooit nog terugkomt uit zijn baan om de aarde,” mompelend hij erachteraan.



Heilige huisjes

 

Het regende steeds harder. Bots zette zijn deuren op een kier om het water weg te laten stromen. Het dorp waar hij terecht gekomen was, zag er vaal en grauw uit. De huizen hadden geen kleur en in plaats van tuinen lagen er overal stenen. Hij zocht een schuilplaats maar alles zat op slot. Midden op het plein stond een groot donkergrijs gebouw met slechts enkele ramen. Het was het enige huis dat de deuren, twee reusachtige eikenhouten poorten, open had staan. Bots reed op de ingang af. Voor de drempel hield hij zich even stil. Er kwam koude vandaan en het was er donker. Maar ergens helemaal achteraan zag hij een lichtje branden en hij hoorde een stem. Het bleef maar regenen, hij moest zijn deuren nog verder openzetten om het water kwijt te raken. Stilletjes reed hij de kerk binnen, langs een zuilengalerij.

Hij verstopte zich in een nis en luisterde naar de stem. Veel begreep hij er niet van. Tegen wie praatte die man met de vreemde zwarte mantel?

“Help mij dan. Geef me een teken. Als U liefde en licht bent waarom leven wij hier dan in angst, verdriet en duisternis?”

Kabats, met een enorm klap scheurde het dak open, precies boven de dominee. Joachim, de menselijke kanonskogel was eindelijk terug op aarde. Door het gat dat hij geslagen had stroomde licht naar binnen. Bots reed naar de gevallen engel. Hij zat daar was beduusd op de grond.

“Waar ben ik?”

“In het huis van God,” zei de pastoor met bibberende stem.

“Nee dat kan niet waar zijn,” zei Joachim met vaste stem. “Ik heb tussen de sterren gewoond en ik heb de kleurrijke aarde van grote hoogte gezien, in al haar pracht. Ik heb het goddelijke aanschouwd en ik zeg u, in deze donkere krochten gedijt het leven niet.”

“Dag kleine vriend,” vervolgde hij toen hij Bots in het oog kreeg. “Ken ik jou niet ergens van? Vergeef me, ik kan met het verleden niet zo goed meer herinneren. Ik meen dat ik vroeger ergens op aarde leefde. In wonderlijk gezelschap. Bij mensen met allerlei soorten talenten. Jij mag er ook wezen kleurrijk vriendje. Wat is jouw gave, mensen aan het lachen maken soms? Ik word er al vrolijk van als ik je zie.” Bots begon te spinnen en maakte een rondje om zijn as.

”Kijk eens hoe makkelijk dat gaat!”

Het was opgehouden met regenen. Bots zette een van zijn deuren open en reed zich naast Joachim.

“Wil je dat ik instap? Kun je mij thuisbrengen soms? Waar dat dan ook mag zijn. Boven was het ook goed toeven. Vaarwel beste man. Misschien moet u het dak er helemaal af laten halen. Dan heeft u vrij zicht op de hemel. En andersom. En die muren, wat een somberheid, breng toch eens wat meer kleur in huis.”

 

Het nieuws over de gebeurtenissen in de kerk werd snel verspreid. Het stond de volgende dag al op de voorpagina van alle kranten. De familie Zirk vertrok onmiddellijk naar het kerkdorp Grauw, samen met Belle. Het naambordje bleek doorgestreept te zijn. Er stond nu “Hemeldorp” en daaronder, in plaats van “gedenk te sterven” was er “gedenk te leven” te lezen. De kerk stond in de stijgers. Vakmensen waren bezig het dak te ontmantelen. De dominee danste er omheen. Hij gaf instructies aan de schilders die hij had laten komen.

“Daar mag wat meer blauw bij, daar een diepere kleur groen, en rood”

“Beste man heeft u soms een botsauto gezien?” Vroeg Anna.

“En mijn kogeltje?”

“De gevallen ster bedoelt u misschien? En zijn kleurrijke vriendje? Gezegend is de dag dat zij mij bezochten. Zij zijn vannacht vertrokken. Op weg naar huis. Vertel eens beste mensen, wat vindt u van mijn kerk in wording?”

“Een ode aan het leven mijnheer,” zei Anna, meer zingend dan sprekend. “Net als ons circus dat is. Ons huis. Bots is thuis… We gaan naar huis!”