Het sneeuwmannetje, de engel en de dennenboom

Op de schoorsteenmantel van mevrouw Muller werden ze uitgestald, fonkelend nieuw. Een sneeuwman, een engel en een dennenboom, nog onaangetast door vuur. Aan de uiteinden van de stenen balk stonden twee oudere pilaarvormige kaarsen die al half opgebrand waren. De engel schrok ervan. Dat zou haar toch niet gebeuren, dat ze haar schoonheid verliezen zou? 

“Dat wil ik ook, zo’n mooie vlam,” zei de sneeuwman.

“Doet het pijn?” vroeg de dennenboom huiverend.

“Welnee,” zei de rode kaars rechts van hem. “Integendeel. Het voelt warm en behaaglijk.”

“Het is een voorrecht,” zei de andere rode kaars. “Dat wij licht mogen brengen aan de mensenkinderen. Straks komen ze weer: Julia, Basje, en... ach, hoe heette die jongste toch?”

“Sanne, dacht ik,” zei de ander kaars. “Rond kerstmis. Als we dat nog mee mogen maken tenminste."

“Als we dat nog mogen meemaken?” vroeg de engel met grote angstige ogen. "Wat bedoel je daarmee?"

“Nou, mevrouw Muller vergeet ons wel eens uit te doen, ’s avonds, en dan gaat het hard hoor.”

“Maar we hebben vorig jaar kerst nog gehaald. En het jaar daarvoor. Ik denk dat we het wel redden. Drie maal kerstmis, dat zou toch fantastisch zijn? Dan is het voltooid.”

“Slechts driemaal? En er dan zo gehavend uit komen? Wat een verschrikking!” zei de engel. Ze wist een traan van kaarsvet nog net binnen te houden. Die wilde ze niet verliezen want dan was ze niet meer intact.


De dag voor kerstmis was aangebroken. Mevrouw muller had de kaarsen nog niet aangestoken. De sneeuwman en het dennenboompje werden steeds ongeduldiger. 

“De deurbel gaat! Hopelijk komt er bezoek, dan mogen we misschien aan,” zei de sneeuwman enthousiast. De dennenboom ritselde met zijn takken van opwinding. De engel schuifelde zachtjes naar achteren. 

Mevrouw Muller deed de voordeur open. Enthousiaste kinderstemmetjes klonken op de gang. Ze stoven de huiskamer binnen. Even later gevolgd door mevrouw Muller en haar zoon en schoondochter. 

Julia ging meteen naar de schoorsteenmantel.

“Oh, wat een mooie kaarsen. Is die engel voor mij?"

“Julia! Niet zo hebberig!” zei Maria.

“Het geeft niets,” zei oma.

“Die mag jij zo aansteken. De sneeuwman en dennenboom zijn voor Bas en Sanne.”

Julia staarde de engel wat langer aan. 

“Ze heeft zo’n mooi gezichtje. Het staat alleen wat droef. Het lijkt wel alsof ze me iets zeggen wil, oma. Iets als…steek me niet aan alsjeblieft…”

“De mijne wil dat wel!” zei Bas. “Mijn sneeuwman staat te springen van ongeduld, kijk hem blij worden.”

“Wat een fantasie!” zei Maria.

“Nou, steek de sneeuwpop alvast maar aan,” zei oma verheugd. “Daarna mag Julia de kerstboom voor Sanne laten branden.” 

Oma stak vervolgens zelf de grotere rode kaarsen aan. Sanne glunderde van plezier. Ze kon haar ogen niet van de dansende vlammetjes afhouden. De kerstengel werd bleek toen ze zag dat haar metgezellen langzaam begonnen te smelten. Na een uur was de hoed van de sneeuwman al helemaal weg en de kerstboom had geen top meer. Toch straalden zij van vreugde. Tegen de avond waren ze al voor de helft opgebrand. De volgende ochtend werden ze opnieuw aangestoken. En later op de dag mochten ze op tafel bij het kerstdiner. De engel bleef alleen op de schoorsteenmantel achter. Tijdens het nagerecht begon het lichtje van de sneeuwman zwakker te worden. Alleen zijn voetjes waren nog zichtbaar. En met een dankbare zucht ging hij tenslotte uit. “Dag goede vriend,” fluisterde de dennenboom. Ik kom er zo aan. Ons leven was kort, maar prachtig.” De engel moest al haar kracht gebruiken om niet te huilen, haar gezicht in plooi te houden. 


De volgende dag werd de engel in een doosje gedaan. Julia nam haar mee naar huis. Daar kwam ze op zolder te liggen en werd vergeten, jarenlang. Al die tijd bleef ze mooi, intact. Maar leven deed ze niet en gelukkig was zij ook niet.