Een Hemelse Dialoog

“Wat ik nu weer heb,” zei Aarde

“Iets nieuws onder de zon?” vroeg Saturnus die zich in zijn hemelse baan om hun gedeelde moederster nu dicht bij Aarde bevond. ”Wat voor wezens heb je dit keer voortgebracht?”

“Nog steeds diezelfde tweevoeters; maar ze nemen in aantallen toe en worden brutaler bovendien.”

”Ik mis de dinosaurussen; die vond ik nou leuk om te zien, een paar miljoen jaar geleden,” zei Maan. 

“Oh, maar daar heb ik nog wel enkele nazaten van. De vogels stammen er van af. Die gedijen nog altijd goed in mijn hogere sferen.”

“Dat zijn nog steeds mijn favorieten,” zei Saturnus. “Ik heb m’n ringen, maar jij hebt die gevederde wezentjes om je heen. Dat is wel een zegen vriend. Al die andere kruipels, jij liever dan ik. Bij mij kan er gelukkig niets leven. Maarja, ik ben dan ook een gasplaneet. Schoon steriel. Begrijp me niet verkeerd hoor Aarde. Ik ben blij dat jij voor leven in de brouwerij zorgt. Diversiteit moet er zijn. Het is alleen zo, ik ben tamelijk gelukkig met mijn eigen planetaire toestand. Op het ontbreken van die vogels na dan.”

“Oh het is al goed hoor Saturnus. Ja, interessant is het wel, al dat leven op mijn kruin. Maar die tweevoeters, die beginnen knap irritant te worden. Het is onderhand echt een plaag.”

“Reken je maar niet al te rijk, Saturnus,” zei Maan. “Ze komen steeds verder, die intelligente apen. Ze hebben mijn grond al met voeten getreden. Dat doen zelfs de vogels hen niet na. Ze bouwen tegenwoordig raketten waarmee ze onze hemelse sferen binnenvallen. Wie weet komen ze ook nog eens naar jou.”

“De Zon beware me. Maar ik heb gelukkig geen vaste grond om voet op te zetten. En mijn atmosfeer is dodelijk voor ze.”

“Mars heeft een groter probleem,” zei Maan. “Daar heeft dat arrogante ongedierte al plannen voor.”

“Ach, ik weet niet of het ooit zover komt,” zei Aarde. “Ze zijn druk doende zichzelf te gronde te richten. Elke soort heeft na verloop van tijd haar einde. Ik heb er al zovelen ten onder zien gaan, de afgelopen eeuwen. En nieuwe zien verschijnen.”

“Waarom schud je ze niet wat eerder van je af?” vroeg Saturnus. “Rommel wat met je vulkanen. Laat de grond eens wat harder trillen. Stuur stormen en rampspoed op hen af.”

“Ik weet niet zo goed wat ik er mee aan moet. Wat hun toegevoegde waarde nog is. Ze hebben tegenwoordig elektronische spiegels uitgevonden waarin ze zichzelf de godganse dag lopen te bewonderen. Daarmee delen die miertjes plaatjes van hun eigen leventjes met elkaar. Ik snap niet wat daar nu zo interessant aan is. Geef mij maar het schouwspel van oceanen, steppen en oerwouden. Of hemelse vergezichten. Ik heb het idee dat ze daar vroeger meer oog voor hadden. Ooit was het een dankbaar publiek. Ik hoop dat ze in de toekomst weer eens wat meer uit kunnen zoomen. Maar ach, we moeten hen ook weer niet teveel aandacht geven. En mijzelf ook niet trouwens. Vertel mij eens Saturnus, wat zie jij zoal, als je verder van ons vandaan staat, aan de andere kant van de zon. Welke vergezichten maken jou gelukkig?