Over een eendagsvlinder die zijn dag niet had


Louise was nog maar net uit haar cocon gekropen en keek de wereld met nieuwsgierige oogjes aan. Ze hing ondersteboven aan een blaadje en liet haar vleugels drogen. Wat was dat voor een  gouden bol, daar hoog aan de hemel, die haar zo vrolijk toelachte? Een oudere dagpauwoog kwam langs gevlogen en landde naast haar op een grote bloem. “Welkom in onze vlindertuin, jongedame, maar kijk niet te lang omhoog, dan wordt je blind en het leven is al zo kort. Dat is de zon daarboven en die schenkt ons licht en warmte.”

“Ik zal je daarover eens een verhaal vertellen,” zei Heideroosje die er inmiddels ook bijgekomen was. “In onze tuin dartelde ooit een vuurvlinder rond die alles uit het leven wilde halen, want in zijn soort worden ze niet oud. Hij was nog maar een paar dagen jong, toen hij roekeloos aankondigde dat hij naar de zon vliegen wilde. Hij steeg op, ging hoger en hoger… maar we hebben hem nooit meer terug gezien. Het kan niet goed afgelopen zijn, zeg ik je. Volg zijn voorbeeld liever niet. De zon is vriendelijk en goed, op afstand… maar als je te dichtij komt, dan verbrand je. Vuurvlinders even makkelijk als jij en ik. Doe het maar rustig aan, knabbelend en sabbelend van het nectar en van bloem naar bloem zwevend. Onze tuin is al mooi genoeg.”

Kleine Vos die met Heideroosje mee was gekomen knikte bevestigend, “Wat voor vlinder ben jij eigenlijk” vroeg hij nieuwsgierig terwijl hij van de nectar nipte. Louise wist het niet. Haar vleugels lagen nog teveel in de kreukels. 

“Mijn soort kan weken oud worden,” zei Heideroosje trots. “Als we geluk hebben tenminste. Een kennis van mij is laatst door een raaf gepakt. Dat krijg je als je te dicht bij de bosrand vliegt. Je kunt je beter schuilhouden tussen de bloemen, daar zien de vogels je niet. Als je er één van ons wordt, heb je straks tijd genoeg om de tuin te ontdekken.” 

“Je krijgt al wat meer kleur in je vleugels, zei dagpauwoog. “Ik zie wat gele vlekken, maar ook wat blauws. Misschien behoor je wel tot de Koninginnenpages… zou dat niet geweldig zijn?”

“Als ze maar geen Bont Blauwtje wordt,” zei Brommend Dikkopje die zich bij het gezelschap had gevoegd. Hij nam een teugje nectar en wachtte de reactie van de anderen af.

“Hoezo, Brommend Dikkopje,” zeiden allen in koor. “Wat zou daar mis mee zijn?”

“Nou, die hebben maar één dag te leven. Eén dag zeg ik je. En weet je wat ze daar mee doen? Niets. Helemaal niets. Herinneren jullie je dat jonkie van vorige week nog? Het kereltje was de ene dag die hem gegeven was met het verkeerde pootje uit zijn cocon gestapt. Hij bleef daar maar wat hangen aan zijn tak… liet de ochtend aan zich voorbijgaan in mineur… bracht de middag door in zorgen en zuchten…  en in de avond was hij zo moe geworden van zijn eigen geklaag dat hij vroeg naar bed besloot te gaan. Nooit meer wakker geworden natuurlijk.”

“Zo zijn ze heus niet allemaal, onze eendagsvlinders,” zei Heideroosje. 

“Tssk, zei Kleine Vos lachend. “Je zult er anders maar eentje zijn, zo’n eendagsvlinder die zijn dag niet heeft.”

“Dat is niet om te lachen Kleine Vos,” zei Rouwmantel, die plechtig aan was komen vliegen.

“Ach, had hij zelf maar wat vaker gelachen, ons Bont Blauwtje,” verzuchtte Dagpauwoog.


Louise keek angstvallig naar haar vleugels. Hoe zou zij zich straks ontpoppen? Wat als ook zij maar één dag te leven had? Ze zou niet naar de zon vliegen of achteloos de bosrand tarten. Maar een klaagzang houden leek haar al helemaal een slecht idee. Ze liet zich op de bloem vallen, nam naar het voorbeeld van de anderen een teugje nectar, spreidde haar vleugels voorzichtig uit, fladderde op de rand wat op en neer en liet zich daarna met een lentebries door de vlindertuin voeren, verwachtingsvol naar al het moois dat ze tegen zou komen tijdens haar eerste vlucht.