De zes zwanen

De koning was de wanhoop nabij. Alle paden leken op elkaar. Waar had hij het jachtgezelschap nu achtergelaten, toen zijn paard op hol geslagen was? Moest hij links of rechts gaan bij die vreemde open plek waar hij nu al voor de derde keer op uitgekomen was? Het bos leek wel vervloekt. Een of andere vreemde macht hield hem hier vast. De cirkel boezemde hem angst in. Hij vertrouwde de laaghangende blauwe mist niet en de onnatuurlijke stilte evenmin. Het begon donker te worden. De nevel werd minder dicht, kroop terug het woud in. Nu pas, door de laatste slierten mist, zag hij dat er een hut in het midden van de uitsparing stond. Er brandde licht binnen. Hij bond zijn paard aan een boom en liep er met kloppend hart en stroperige benen op af. Hij moest wel. Urenlang was hij geen levende ziel tegen gekomen en de vermoeidheid en honger sloegen toe. Al zou de duivel er wonen, eten moest hij toch. En rusten. Zijn koninkrijk voor een bed.


Nog voordat hij had aangeklopt, ging de deur open. Hij schrok er van, wist even niets uit te brengen. Een vrouw in een zwarte jurk, met dik zwart haar, wachtte hem op. Ze omklemde een staf met haar lange slanke vingers. Aan het einde ervan, omgroeid door uitlopers van het hout, alsof het van nature zo hoorde, zat een lichtgevende paarse edelsteen. De koning kon er zijn ogen niet van af houden, raakte in een trance. De heks, want dat was het, draaide zich om, de staf langszij gehouden, en liep naar binnen. De koning volgde haar, de paarse gloed achterna die hij volgen moest. Ze gebaarde met de staf naar een stoel voor de kachel. Hij zette zich gedwee neer, lager dan de heks gezeten, terwijl hij normaal gesproken altijd hoger dan anderen stond. Zijn ogen waren nog steeds op de edelsteen gericht. De heks keek naar een vertrek achter hem. Er kwam een wonderschoon meisje uit, in rafelige oude kleding, en ze was onverzorgd, maar omkijken deed je toch, zo knap was haar gezicht. Ze moest een jaar of twintig zijn. Ze had een ketting om haar hals. Ook daaraan hing een edelsteen die een vreemde paarse gloed verspreidde. Was ze nu echt zo knap of kwam het door die magische steen, dat ze zo aantrekkelijk leek? Hoe het ook zij, de koning was betoverd.


“Wanda kan je terug naar het kasteel brengen. In ruil daarvoor zul je met haar trouwen.” Het was het enige dat de heks hem zei, maar het klonk heel redelijk, onder die paarse gloed althans. Wanda pakte de koning bij zijn hand en ging hem voor het huisje uit. De koning tilde haar op het paard en ze wees hem de weg uit het dichte woud.


Aan de rand van het woud vonden ze het jachtgezelschap in ontreddering terug. Ze hadden overal gezocht maar vonden nergens sporen. De jagers keken blij verrast toen ze de koning onder de bomen uit zagen komen. En iedereen was onder de indruk van het meisje op het paard.


Een week later was de koning een getrouwd man. En al vroeg ongelukkig. Als hij ver genoeg uit de buurt van koningin Wanda was, had de edelsteen minder macht over hem. Dan werd zijn geweten wakker en besefte hij dat hij Wanda niet vertrouwen kon. Maar de betovering was sterk, raakte niet snel uitgewerkt; tegen haar opstaan kon hij niet. Als Wanda hem naderde dan sliep zijn geweten weer in en gehoorzaamde hij haar als een marionet.


De kinderen die hij van zijn eerdere vrouw had, waren ook in Wanda’s macht. Ze misbruikte haar stiefkinderen als slaven. Maar op een van de zeldzamere momenten dat de koning helder van geest was - koningin Wanda ging zo nu en dan terug naar haar moeder en bezocht wel eens heksenbijeenkomsten - wist hij net genoeg kracht op te brengen om zijn kinderen in veiligheid te brengen.

“Elise lief prinsesje, schat van mij, ik heb iets voor jou en je zes kleine broertjes. Neem deze kluwe met gouddraad. Vlucht weg met mijn zonen, rol de kluwe voor je uit en ze zal je de weg naar het verborgen familie-kasteel van je moeder tonen. Het was haar wens om dit geheim te delen als een van jullie in gevaar zou raken. Niemand weet het te vinden, zelfs ik niet. Met de kluwe kun je mij ook weer terugvinden, maar doe dat niet lichtzinnig. Er zijn dagen dat de heksen samenkomen om de boze te eren. Wanneer het voorjaar definitief begonnen is, op de eerste nacht van mei, hebben zij hun volgende sabbat. Wanda zal dan ver van hier zijn. Kom me dan bezoeken. En wie weet, op een goede dag, zullen we misschien een manier vinden om onder de betovering uit te komen.”


Elise ging haar broers voor; zo snel mogelijk het kasteel uit, de wijde wereld in. Ze gooide de kluwe voor zich uit en hield het einde van de gouden draad om haar pols als een armband. De kluwe bleef maar rollen, koos zelf haar pad, ging dwars door akkers en velden, wist de weg te vinden door moerassen en langs ravijnen. Na dagen lopen, langs voor anderen onbegaanbare wegen, vonden ze het verborgen kasteel onder een overhangende rots. Het was op afstand nauwelijks te onderscheiden van de rest van het gebergte waar het in uitgehouwen was; maar van dichtbij zag het er prachtig uit, met haar sierlijke torens en kantelen, weelderige tuinen en de waterval die op het binnenplein uitmondde. Deze werd via kanalen aan de zijkanten van het plein naar de onderzijde van de ophaalbrug geleid om daar weer verder naar beneden te stortten. Er was niemand meer in het kasteel, maar het zag er verzorgd uit, alsof het nog maar net verlaten was. De brug ging vanzelf neer toen ze voor de poort stonden en de grote deuren van het hoofdgebouw openden zich spontaan. De kasten in de voorraadkamer waren nog rijkelijk gevuld en het voedsel was vers. De kamers en zalen waren nog schoon. Elise en haar broers keken verwonderd rond. De tafel in de eetzaal was al gedekt voor zevenen en de slaapvertrekken waren in gereedheid gebracht. In de grote huiskamer brandde een gezellig vuur. De boekenkast was tot de nok gevuld met spannende verhalen, historische werken, studies... je zou er een hele leven aan kunnen wijden. Op tafel lag een opengeslagen boek. Een familie kroniek. Veel bladzijden waren nog onbeschreven. De laatste pagina waar nog iets opgetekend stond, was door hun moeder bewerkt.
“Voor wie na mij komen. Lieve kinderen, kleinkinderen, nazaten, wees welkom thuis. Dit kasteel is van onze voorvaderen en zal altijd een veilige haven zijn. In tijden van gevaar zal er hier vrede zijn. In het kasteel vind je alles wat je nodig hebt om te leven en meer. In de boeken vind je wijsheid om gevaren het hoofd te bieden, en in de kelders vind je allerlei spullen die je helpen kunnen, kleding, instrumenten, wapenuitrusting, ingrediënten voor helende dranken... Want hier voor altijd blijven is ook geen leven. Het is een plaats om je tijdelijk schuil te houden, om je voor te bereiden op een sterke terugkeer naar de echte wereld.”
“Waarom zou mam hier zijn geweest?” vroeg Elise zich hardop af. “Was ze ook in gevaar?” Ze keek peinzend voor zich uit. Ze hadden haar verteld dat moeder aan een ziekte was overleden. Ze vroeg zich af of daar kwade machten achter had gezeten. Ze keek naar de boekenkast. Wat zou haar moeder als laatste gelezen hebben? Welke exemplaren zou ze zelf nodig hebben?
Een van de werken stond niet helemaal recht, stak wat naar voren uit, terwijl de rest strak naast elkaar stond. Een boek over de genees- en toverkracht van planten. Intuïtief pakte ze die eruit. Ze moest toch ergens beginnen.


Onder de hypnotiserende kracht van de edelsteen moest de koning Wanda wel bekennen wat er gebeurd was; maar de plaats waar de kinderen naar toe gevlucht waren, die kende ook hij niet. Wanda was woedend. Ze vreesde dat de koningszonen en de prinses haar ondergang zouden betekenen. Ze liet stad en land afzoeken naar het verborgen paleis maar niemand vond het.


Een nieuwe heksen sabbat brak aan. Wanda had het kasteel verlaten. Elise was in het geheim teruggekomen. Ze had nog geen oplossing gevonden om de vloek te doorbreken, maar had goede hoop. Er was zoveel boekenwijsheid te vinden in haar schuilplaats, ze zou vast iets tegenkomen, vroeg of laat. Ze was met haar broers zo voorzichtig mogelijk het kasteel binnengeslopen, maar een dame van de hofhouding die Wanda toegewijd was, had haar gezien. Zodra Wanda teruggekeerd was, vertelde ze over Elise. De volgende heksen sabbat liet Wanda verstek gaan. Ze verschool zich in de paleis tuin. De nacht was gevallen. Elise en haar broers slopen de tuin door. Ze wilden via de achterdeur naar binnen gaan. Wanda sprong achter een heg vandaan en verblindde de kinderen met het paarse licht van haar juweel.
“Domme gansjes, dachten jullie mij te slim af te zijn? We zullen zien. Dit is de vloek die ik voor jullie bedacht heb. De zes broertjes zullen zes zwanen worden zoals die witte daar, in de vijver. En jij Elise, zult lijdzaam toezien hoe het hen vergaat. Je kunt de vloek opheffen, maar daar is heel veel opoffering voor nodig. En dit zal je straf zijn, dat het je niet gaat lukken omdat je te zwak bent. Daar zul je mee moeten leven, of door wegkwijnen, het is mij om het even. Zes jaar lang zul je moeten zwijgen, geen woord maar ook geen schrift. Zes jaar lang zul je kleden moeten weven van zeldzame geneeskrachtige planten, waar je stad en land voor af zal moeten zoeken. Ieder jaar een kleed. Spreek een woord en de vloek zal het van je winnen. Zes jaar lang zwijgen zul je en zes jaar lang handwerk verrichten. Ach, misschien moest je er maar niet eens aan beginnen, het is wat veel gevraagd voor een verwend prinsessen kind. Kom ook niet weerom. Je vader zal je na vannacht vergeten zijn. Ik zal zijn geheugen wissen. Hij zal niet om jullie rouwen... Na vannacht is de koning jullie vader niet meer.”


Ze strekte de toversteen voor zich uit en tekende er een zwaan mee in de lucht, en vreemde andere symbolen. Uit het niets kwamen witte nevels opzetten met een blauwachtige gloed eromheen. Elise zag niets meer. De angst kneep haar keel dicht. Ze zakte naar de grond, maar raakte de aarde niet. Iets hield haar tegen. Ze voelde warmte in haar borst, werd lichter, sterker, rees langzaam overeind en rechtte haar rug. Trots keek ze door de mist heen en zag er zes zwanen bovenuit stijgen. Ze stak haar hand in de lucht naar hen uit en wees vervolgens naar het verborgen kasteel van haar moeder. Daar zouden ze naar terug gaan. En daar zouden ze beginnen met de zoektocht naar het geneeskrachtige kruid waarmee ze de betovering konden verbreken.


Het boek van haar moeder over de planten had het over zeldzame asters waarmee je een banvloek op kon heffen, kleurrijke bloemen die zeldzaam waren als diamanten. Dag in dag uit ging ze op weg met een mandje en zocht alle uithoeken van het land af naar de kostbare bloemen. De zwanen volgden haar. Ze sliep in bossen en verlaten hutten en redde zich de eerste dagen met voedsel en water uit de natuur. Als ze een paar bloemen gevonden had, naaide ze die in haar steeds groter wordende kleedje. Na verloop van tijd durfde ze zich dichter in de buurt van mensen te wagen. Sommigen probeerden wel eens een praatje te maken. Dan lachte ze hen toe, maar zette haar wijsvinger op haar lip als teken dat ze zwijgen moest. En daarna ging ze onverstoorbaar verder. Sommigen vonden haar wat vreemd, een kind van god misschien, maar ze zagen er geen kwaad in en lieten haar verder met rust. Wel staken ze haar voedsel en dekens toe die de prinses dankbaar aanvaardde. Anderen viel de koninklijke uitstraling op; zij hielden een gepaste afstand en fluisterden naar elkaar dat het de verloren prinses moest zijn. En die zwanen dan die haar overal volgden, met hun trots geheven hoofden en prachtige veren…zouden dat de zes koningszonen zijn? In ieder geval zag men wel in dat ze een missie had. Ze bogen respectvol en lieten het zwanenkind ongestoord haar gang gaan.


De jaren verstreken. De koning werd steeds treuriger en lustelozer, maar wist niet goed waarom. Hij mistte iets, ook al wist hij niet wat. En Wanda, die was weliswaar koningin, maar niet gelukkig. Ze voelde zich steeds eenzamer, in haar door magie afgedwongen liefde waar geen kinderen uit mochten ontspringen. Soms, als ze de steen afdeed, omdat die steeds zwaarder op haar borst drukte, geselde haar geweten haar, kreeg ze wroeging over alles wat ze gedaan had. Ze maakte dan een gebaar als wilde ze de steen weggooien, maar bedacht zich telkens weer, deed de ketting weer om en kwam weer in de ban van het juweel. Ze hoorde verhalen over een zwervende vrouw met een koninklijke uitstraling, die stad en land af zocht naar zeldzame bloemen en daar prachtige kleedjes van maakte. Wat als het Elise toch zou lukken? Als ze de vloek wist te breken, zou de steen waarmee de spreuk gemaakt was haar kracht verliezen. Het boezemde haar angst in, maar soms verlangde ze er ook naar. Dan wilde ze de koning zijn geheugen weer teruggeven en zijn vrijheid. Maar ze durfde het niet. En als de steen het weer won, raakte ze terug in een kwade trance en snapte ze niet dat ze ooit anders had durven denken.


Wanda werd steeds rustelozer. In het zesde jaar kon ze de spanning niet meer verdragen. Ze besloot Elise op te zoeken. Ze zou haar wel aan het praten krijgen. Dan zou al het werk van de prinses voor niets geweest zijn en hoefde Wanda zich geen zorgen meer te maken.

Ze vond haar in een uithoek van het land. Op een rots aan een beekstroom gezeten waar ze haar laatste asters had gevonden, werkte ze gestaag door aan het zesde kleed. Ze zag Wanda naderen. De paarse gloed om haar hals was al van verre te zien; de zes zwanen hadden Elise gewaarschuwd. Ze zaten in een cirkel om haar heen, luid-kwakend. Elise werkte onverstoorbaar door. Wanda stond aan de waterkant. Ze werd door de zwanen op afstand gehouden, maakte een dreigend gebaar, maar de zwanen weken niet. De paarse gloed was echter sterk genoeg om Elise te bereiken. Wanda lachte vals en begon haar gesprek.
“Daar zit je dan zwanenprinses, zes jaar lang zwijgend, bloemen verzamelend en kleden wevend. Wat een leven. Een prinses onwaardig... Mis je het niet? Het leven aan het hof? Vertel mij eens, vervloekte, hoe gaat het met je?”
Elise keek haar recht aan, maar de paarse gloed deed haar niets. Ze was zo vastbesloten om verder te gaan, zo vol van haar taak… niets of niemand zou haar daarvan af kunnen brengen. Ze richtte de blik weer op haar werk en ging rustig verder.
Wanda kreeg grote ogen. Dit was voor het eerst dat de steen niet werkte. Dat iemand haar niet gehoorzaamde. Ze werd lijkbleek, begon te trillen. Elise had nog maar een paar steken nodig om haar queeste te beëindigden. Wanda keek naar haar steen en zag dat de gloed minder fel begon te worden. Wat moest ze doen? Haar macht was tanende. Wat zou er van haar over blijven? En wat zouden de zwanenbroers met haar doen, en de koning, als de betovering eenmaal verbroken was?


Het moment was daar. De laatste steek was gedaan. Het juweel had haar glans verloren. Elise gaf iedere zwaan een kleed. Even later stonden er niet langer zes zwanen maar zes koningszonen.
Wanda knielde neer en wachtte haar oordeel af. Tranen blonken op haar gezicht.


“Hoe het met mij ging de afgelopen zes jaren? Bijzonder goed. Mijn broers waren altijd bij me en de mensen waren vriendelijk voor ons, hielden ons in leven. Wij hebben het hele land gezien, zijn daardoor rijker en wijzer geworden. Het was geen straf om asters te zoeken en er mooie kleden van te weven. Ik heb intussen ook vele zaadjes gespaard, maar kreeg er geen bloemen uit terug. Ze hebben veel zorg nodig en die tijd had ik niet omdat ik kleedjes weven moest en blijven zoeken. Dit zal je straf zijn Wanda. Zes jaar lang. Zaai ze in alle uithoeken van ons land, zorg er persoonlijk voor dat ze tot bloei komen; oogst hun nieuwe zaden en plant ze wederom. Als de asters in elk dorp en elke stad wortel hebben geschoten, mag je met een schone lei beginnen, ben je zelfs weer welkom in het paleis. Na zes jaar boete doen, zal je ziel gezuiverd zijn.”


Wanda boog het hoofd, hield haar handen deemoedig open voor de zaadjes en trok het wijde land in om de geneeskrachtige bloemen te zaaien en te verzorgen. De zwanenprinses ging terug naar het paleis en leefde daar nog lang en gelukkig met haar broers. Zes jaar later klopte er een vrouw schuchter aan de poorten. Ze had een ketting van asters om haar nek en droeg de bloemen in haar haren. Ze zag er nog altijd erg mooi uit, Wanda, maar nu had het gemene in haar gezicht plaats gemaakt voor empathie en nederigheid. Ze kreeg niet meteen het vertrouwen van de koning, maar stukje bij beetje won ze zijn hart en dit keer was het goede magie.